Studie

Gerardus van der Leeuw werd op 18 maart 1890 in Den Haag geboren. Hij bezocht er de christelijke lagere school en het stedelijk gymnasium en ging in 1908 te Leiden theologie studeren. Vijf jaar was hij spoorstudent: iedere dag ging hij met de trein van Den Haag naar Leiden op en neer, met uitzondering van enige maanden in 1912, toen hij zich bij de Nederlands Hervormde gemeente te Schoonoord in de praktijk van het predikantschap bekwaamde. Hij schreef verzen; ze werden naast het werk van Jan van Nijlen en Adriaan Roland Holst in literaire tijdschriften gepubliceerd. De jaren 1913 en 1914 studeerde Van der Leeuw in Berlijn en Göttingen. Hij leerde er het Duits, de taal van de theologie, beheersen (veel van zijn latere werk werd in het Duits geschreven). Toen in Serajevo de schoten vielen die tot in Verdun en aan de IJzer zouden weerklinken, keerde Van der Leeuw naar Nederland terug. Hij hervatte zijn studie in Leiden en promoveerde er in 1916, zesentwintig jaar oud, op het proefschrift Godsvoorstellingen in de oud-Aegyptische pyramidetexten. Dat zelfde jaar trouwde hij met Anna Catharina Snoeck Henkemans en werd hij hervormd predikant te 's-Heerenberg. Aan het gymnasium in Doetinchem gaf hij les in Hebreeuws. Het verblijf in 's-Heerenberg duurde twee jaar: in 1918 werd Van der Leeuw in Groningen tot hoogleraar benoemd. Zijn leerstoel omvatte godsdienstgeschiedenis, fenomenologie van de godsdienst, theologische encyclopedie, Egyptische taal- en letterkunde en liturgiek. Zijn inaugurele rede handelde over Plaats en taak van de godsdienstgeschiedenis in de theologische wetenschap; hij werkte aan zijn studie Historisch Christendom (1919).